Tot de opkomst van de mijnindustrie is de toekomstige Mijnstreek een Zuid-Limburgs heuvellandschap in Doornroosjeslaap. Een lappendeken van akkers, bossen en heide, bezaaid met eeuwenoude gehuchten en doorsneden door kronkelende beken. Een aansluiting op het landelijk spoorwegennet is er nog niet. Reizen doet men over onverharde wegen, wat niet altijd een pretje is. Dit alles zal voorgoed veranderen door het werk van spoorwegbouwer Henri Sarolea. In 1886 keert hij terug uit Nederlands-Indië. Hij vestigt zich in Heerlen en komt in contact met Carl en Friedrich Honigmann. De Duitse broers zijn mijnexploitanten, afkomstig uit Aken. Rondom Heerlen willen zij steenkoolmijnen aanleggen. De bodem bevat hier rijke steenkoollagen op gunstige diepte. Het delven van kolen is echter onmogelijk zonder een spoorlijn. De drie ondernemers zien een gouden kans. Sarolea ontwerpt de spoorlijn Sittard-Heerlen-Herzogenrath en richt de Zuider-Spoorwegmaatschappij op. Ondertussen worden de nodige concessies verworven. De rest is geschiedenis. Samen met de gebroeders Honigmann legt Sarolea de basis voor de Oranje-Nassau mijnen. De eerste mijn, de Oranje-Nassau I, opent in 1899 zijn deuren te Heerlen. Ondertussen worden bij Schaesberg de twee schachten van de Oranje-Nassau II afgediept. In 1902 en 1904 worden ze in gebruik genomen. De komende decennia danken duizenden inwoners van Schaesberg hun bestaan aan deze mijn.