In 1650 verrijst de kasteelhoeve van Kasteel Schaesberg. Aan de kasteelgracht, in de schaduw van de rechter hoektoren, ontvouwt een jonge eik zijn frisgroene blaadjes. Een paar honderd lentes later is de jonge spruit uitgegroeid tot een reus van sprookjesachtige proporties. Aan de stam hangt een kruisbeeld dat als rustpunt dient tijdens de driejaarlijkse processie van Schaesberg. Tot groot verdriet van velen, gaat de eik in 1918 tegen de vlakte. Frans Erens heeft het droevige einde van de reus uitvoerig beschreven in zijn vertelling ‘De boom’. Het kruis langs de toegangsweg van het kasteel dateert uit 2019. Op een leestafel rechts voor het kruis zijn fragmenten uit ‘De boom’ te lezen. Het ensemble is tot stand gekomen op initiatief van de stichting Heerlyckheyt Schaesberg. De oude eik achter het kruis zou zomaar een nazaat van de gevelde eik kunnen zijn.
''Daar lag hij nu weerloos en dood, de eeuwenoude, de sterke, de geweldige, de forsche, met zijn kruin als een klein bosch zoo groot. Een zoon der donderende oerwouden der voortijden” - Frans Erens
Het einde
In 1733 sterft de laatste adellijke bewoner van Kasteel Schaesberg. Sindsdien laat de familie Van Schaesberg het oude bezit beheren door een rentmeester. Op een dag besluit de rentmeester de oude eik te verkopen aan een houthandelaar. Tijdens de openbare veiling weet een oude man in het publiek dat te voorkomen. ‘Nu gaan ze de paraplu van Onze-Lieve-Heer verkopen!’, roept hij, wijzend op het kruisbeeld aan de stam. Daarop durft niemand meer te bieden. De menigte gaat stilzwijgend uiteen en de eik blijft staan. Maar in 1918 valt alsnog het doek. Door de Eerste Wereldoorlog is hout schaars en duur geworden. De rentmeester wil geld zien. Op een mooie lentedag beginnen twee houthakkers op de dikke stam in te hakken. ‘‘Ze sloegen als in cadans, als de dorschers op de vloeren. Zooals het koren springt onder de hooggeheven vlegels en opspringt en zich verspreidt in de rondte, zoo vlogen de splinters van bast en stam onder de venijnig glimmende bijlen, die op en neer schoten als bliksems’’, aldus Frans Erens. Het is een hele klus. Pas op de volgende dag valt de eik, onder toeziend oog van een groep toegestroomde dorpelingen. ‘‘De plek, waar hij had gestaan, scheen nu huiveringwekkend leeg en de verschrikkingen der leegte rilden door de zielen en lichamen van hen, die het treurspel hadden aanschouwd.’’
Bronnen
Erens, F. (1922). Vertelling en mijmering (pp. 96-104). Roermond: J.J. Romen & Zonen.